Emotionele mishandeling en verwaarlozing worden niet officieel bestempeld als kindermishandeling. Toch zijn de effecten ervan ernstig, soms zelfs ernstiger dan bij de 'officiële' diagnose. Dat blijkt uit promotieonderzoek aan de universiteit Leiden.
In het proefschrift van Lisa van den Berg wordt ingezoomd op de rol van het brein in de overdracht van kindermishandeling tussen generaties. Ook ouders, kinderen en partners van de mishandelde kinderen deden mee aan het onderzoek. In totaal waren er 395 deelnemers uit 63 families.
Lisa van den Berg onderzocht onder meer het volume van de hippocampus, een deel van de hersenen dat een belangrijke rol speelt bij stress en de opslag van informatie en herinneringen in het geheugen. De vraag van Van den Berg was: hangen volumeverschillen samen met meegemaakte kindermishandeling en mishandelend gedrag?
Emotioneel misbruik
Haar bevindingen wezen uit dat mishandeling bij mannen duidelijk samenhangt met een kleiner volume van de hippocampus, met name in de rechterhelft. Bij vrouwen was er geen significant verschil. Ook was er geen relatie tussen het volume van de hippocampus en mishandelend of verwaarlozend gedrag.
Van den Berg onderzocht ook de effecten van emotioneel misbruik en verwaarlozing, iets wat volgens de officiële DSM-classificatie geen kindermishandeling is. Het zogenoemde A1-criterium zegt namelijk dat deze diagnose past gesteld kan worden als je bent blootgesteld aan ‘een feitelijke of dreigende dood, ernstige verwonding of seksueel geweld.’
Stressvolle gebeurtenissen
Bekend is echter dat mensen ook last van een post-traumatische stressstoornis (ptts)_ kunnen hebben als zij stressvolle gebeurtenissen (niet-A1) hebben meegemaakt. Van den Berg onderzocht of deze klachten verschillen in ernst, aard en mate van voorkomen.
In een vragenlijst vulden deze deelnemers in wat de vervelendste gebeurtenis is die ze ooit hadden gemaakt. Deze werden vervolgens onderverdeeld in twee groepen: A1 en niet-A1.
Dwanggedachten
Uitkomst was dat ptts-klachten na een niet-A1 gebeurtenis even ernstig of zelfs ernstiger waren dan na na een officiële A1-gebeurtenis. 86 procent had last van dwanggedachten, vermijding en/of verhoogde spanning, tegenover 50 procent bij mensen die een traumatische gebeurtenis hadden meegemaakt.
‘Aan de hand van deze resultaten adviseren wij clinici om niet alleen de strikte definitie van het A1-criterium uit de DSM aan te houden,’ aldus Lisa van den Berg.